-
1 sick
adj. ziek; ziekelijk; misselijk; overgevend; ziek (i. betekenis van "er genoeg van hebbend"); verlangend; besmet (oogst)--------n. zieken (+the)sick1————————sick2♦voorbeelden:a sick mind • een ziekelijke geestII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 wee ⇒ onpasselijk/misselijk makend♦voorbeelden:♦voorbeelden:〈 voornamelijk Brits-Engels〉 be sick • overgeven, brakenturn sick • misselijk worden/makenbe worried sick • doodongerust zijnyou make me sick! • je doet me walgen!I am sick at heart • ik ben diepbedroefdI am sick of the sight of it • ik word misselijk als ik het zie¶ sick to death of someone/something • iemand/iets spuugzat zijnsick with envy • groen van nijd -
2 sick with envy
-
3 gelb
♦voorbeelden:vor Neid gelb (und grün) werden • groen en geel worden van nijd -
4 позеленеть
liter. (van nijd enz.) groen en geel worden (от зависти и т.п.) -
5 jaunisse
jaunisse [zĵoonies]〈v.〉♦voorbeelden:f -
6 en faire une jaunisse
en faire une jaunisse -
7 vor Neid gelb und grün werden
vor Neid gelb (und grün) werdenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > vor Neid gelb und grün werden
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский